Indien deze site wordt bekeken op een tablet of mobiele telefoon klik dan op de web versie beneden aan de pagina om de goede weergave te kunnen lezen
Enkele bemerkingen bij determinatie van barmsijzen in het algemeen
- Kenmerken altijd gebruiken in combinatie met elkaar, 1 kenmerk individueel gaan gebruiken ter deteminatie is niet de goeie methode. Het is belangrijk om niet te focussen op 1 of 2 kenmerken alleen, maar heel de vogel in beschouwing te nemen. Er is geen enkel diagnostisch kenmerk dat je zal toelaten te besluiten: 'flammea' of 'exilipes' of 'hornemanni' of 'rostrata' of 'cabaret'. Hoe hard je ook je best doet. Het is hem de combinatie van kenmerken die het hem in de meeste gevallen zal doen. De tabel is zodanig opgebouwd dat de meest met elkaar te verwarrren (onder)soorten naast elkaar staan, waar nodig wordt specifiek verwezen naar verschillen tussen (onder)soorten.
|
- Tijdstip. Men dient rekening te houden met het feit dat barmsijzen een niet te onderschatten hoeveelheid sleet vertonen naar het voorjaar/zomer toe. Witte randen verdwijnen en zwarte veercentra worden 'breder' zodat kop, mantel, stuit donkerder worden en vleugelstrepen en bleke randen verdwijnen. Najaar/vroege winter is beste tijd om de kenmerken toe te passen.
- Interpretatie van vorm/grootte/bouw is afhankelijk van de ervaring van de waarnemer en de waarnemingsomstandigheden. Vergeet ook niet de positie van de waarnemer en ook de toestand en de gedragingen van de vogel zelf.
- Rui. Barmsijzen ruien als adult 1 x per jaar, volledig en dit tijdens het vroege najaar in de of nabij de broedgebieden. Jonge vogels ruien partieel van juveniel naar 1ste winterkleed waarbij geen hand-, arm- en/of handpendekveren en staartpennen geruid worden. Soms worden enkele middelste staartpennen geruid. Lichaamsveren en een aantal/alle middelste en grote dekveren worden geruid. Voor leeftijdsbepaling is de vorm en sleet van staartpennen van belang en een eventuele ruigrens in de grote dekveren en staartpennen kan dit bevestigen evenals de hoeveelheid sleet op de handpendekveren en andere vrij liggende veren. Let wel, bij veel adulte flammea komt een vals contrast voor tussen een reeks binnenste armdekveren met bleke toppen en een buitenste reeks met bruinere randen. Geslachtsbepaling is moeilijk, vooral bij flammea: hoeveelheid roze op de borst en wangen en in de stuit is van belang, evenals de biometrie (overlap!). Vaak zijn alleen adulte mannetjes en een aantal jonge wijfjes met zekerheid op geslacht te bepalen. Moeilijkst zijn adulte vrouwtjes tegenover 1ste winter mannetjes.
- In verschillende artikels staat geschreven dat alle (onder)soorten zeker roze kunnen tonen, vooral op borst, maar ook in mindere maar vooral lichtere mate op de stuit naar het voorjaar (!) toe. En deze zijn dan vooral adulte mannetjes(!). Het meest roze zijn ‘flammea’ en ‘cabaret’, waarna ‘exilipes’ en ‘hornemanni’ komen en tenslotte ‘rostrata’.
- Individuele variatie en grootte verschillen per geslacht en leeftijd. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes en ook oudere vogels zijn meestal groter wat resulteerd in ruime verschillen en/of overlap tussen de verschillende (onder)soorten en individuen onderling. Ook snavelgrootte varieert lichtjes per geslacht en zelfs per seizoen. Voor de volledigheid: convex = bollig naar buiten gebogen, concaaf is = hol of naar binnen gebogen.
- Vele sollitaire of minder goed bekeken exemplaren kan men niet tot op (onder)soort, leeftijd of geslacht brengen zonder vergelijking (in het veld of via foto’s) of ‘in-de-hand’-studie, alleen typische exemplaren van de moeilijker te onderscheiden (onder)soorten zullen met 100% zekerheid kunnen bepaald worden.
- Buffy wil zeggen met zachte zeemkleurige of pastel zandkleurig bruine wash. Wit kan dan crème getint zijn bijvoorbeeld.
Determinatietabel
Tabel is misschien het best bruikbaar als je eerst een deel van de vogel in de linkerkolom bekijkt en dan naar rechts gaat kijken wat de kenmerken zijn.
|
Kleine Barmsijs (Lesser Redpoll) Carduelis (flammea) cabaret |
Grote Barmsijs (Common of Mealy Redpoll) Carduelis flammea flammea |
Kleine Witstuitbarmsijs (Coues’s Redpoll) Carduelis hornemanni exilipes |
Grote Witstuitbarmsijs (Hornemann’s Redpoll) Carduelis hornemanni hornemanni |
Groenlandse Barmsijs (Greenland Redpoll) Carduelis Flammea rostrata |
Ijslandse Barmsijs (Iceland Redpoll) Carduelis flammea islandica |
Grootte en structuur Op zich een vrij constant en betrouwbaar kenmerk, mist ervaring en in beste geval vergelijking tussen verschillende individuen/verschillende (onder)soorten. |
Klein met vrij korte staart. Klein kopje en snavel normaal van grootte. Grootste exemplaren overlappen ruim met ‘flammea’. |
Lijkt slanker en komt kleiner over in vergelijking met ‘exilipes’, maar er is heel wat overlap en sommige grotere ‘cabaret’. Algemeen ook ietsjes rondere kopvorm en minder hoog oplopend voorhoofd dan ‘exilipes’. |
Staart en vleugelafmetingen overlappen volledig met ‘flammea’, vaak ietsjes groter met langere staart en kleiner kopje. Toont vaak ook dikker door meer en dikkere bevedering (die vaak ‘open’ gezet wordt). Hoger, steiler voorhoofd met plattere kruin, dikkere nek geeft een ‘ingedrukte kop-indruk’. Vaak dikkere en meer pluimen op tibia dan ‘flammea’, maar overlap met ‘hornemanni’. |
Duidelijk zeer groot, grootte die van dikke Kneu of zelfs Rietgors benaderend. Lange vleugels met lange handpenprojectie. Lange staart, dikkere kop/nek met steil voorhoofd vallen nog meer op dan ‘exilipes’. Deze stoere indruk komt nogal leeuwerik-achtig over wanneer de vogel op de grond foerageert. Tibiale bevedering vaak opvallender, maar overlap met ‘exilipes’. |
Groot en bruin, qua kleur gelijkend op of zelfs donkderder dan ‘cabaret’, maar duidelijk veel groter en zwaarder. Neigend naar ‘hornemanni’ in grootte. |
Volgens sommige wellicht een hybride zwerm met vogels die identiek zijn aan ‘rostrata’ en andere aan ‘exilipes’: veel vogels in vorm en grootte als ‘rostrata’, maar met blekere onderdelen en stuit. |
Stuit Beoordeling gebeurd best wanneer vogel de veren niet uitzet maar goede studie ervan is essentieel om tot een goeie determinatie te komen. |
Zwaar gestreept, enkel ietjes lichter dan mantel. Vrijwel altijd zwaar gestreept. Sommige met een centrale lichtere middenstreep op mantel. Bovenstaartdekveren vrij egaal grijzig bruin met roestige of geelbruin getinte randen. Sommige met donkerder schachtstreepjes. Enkel bij adulte mannetjes rozig getint. Uitzonderlijk kan de stuit gedeeltelijk wit of rose zijn met weinig opvallende streping (vooral adulte mannetjes). |
Grijswit of buffy wit tot zelfs lichtjes zandkleurig, gewoonlijk volledig grijsbruin gestreept. In het veld komt de stuit lichter over dan de rest van de bovendelen en kan zelfs wit overkomen in vlucht. Sterk variabel en sommige adulte mannetjes vertonen een volledig witte, ongestreepte stuit van dicht tegen de 10mm met de rest zeer schaars gestreept... Bovenstaartdekveren zijn donker grijsbruin met bruinige randen of binnenranden (buitenste rand dan witachtig). Kan diep roze getint zijn met wittachtige vlekken of wit met dikke rozige vlekken. Variabel per leeftijd en per geslacht. |
Vaak ‘het kenmerk’ dat eerst wordt genoemd. Minimum 10mm met de meeste in de omgeving van 1622mm ongestreept wit. Indien men een lijn zou tekenen op de vogel, dan komt het wit op de rug komt tot voorbij basis eerste tertail, ongeveer tot hoogte van grote dekveren. Vele adulte mannetjes en sommige vrouwtjes of jonge mannetjes vertonen echter een lichte roze tint. Sommige 1ste jaars hebben een grijzige zweem op de onderste helft van de stuit. Vele, maar niet alle adulte en jonge vrouwtjes hebben de stuit lichtjes (vooral op de bovenzijde) gestreept. Bovenstaartdekveren lichtgrijs tot grijzige tint en brede witte randen (soms met lichte buffy randen). Kan ook rozig zijn, maar dan lichter en wit domineert nog. Meestal adulte mannetjes die zich door andere kenmerken laten uitfilteren. |
Zeer grote witte stuitvlek, zijwaarts oploppend, die evenwel licht/diffuus gestreept kan zijn (vooral centrum). Bovenstaartdekveren donker grijs, vaak met zwarte schachtstreep (vooral naar top toe) en brede witte randen. Zeer zelden rozig getint (laat op voorjaar). |
Meeste hebben een lichte stuitvlek, maar altijd zwaar gestreept en donker lijkend vanop een afstand. Dikke diffuse donkere strepen van op rug tot ver in het blekere deel bij de lichtere exemplaren. Vaak ook met een diffuus bruine tint, zeker naar bovenstaartdekveren toe. Bovenstaartdekveren bruinig met vaag grijs centrum, veren op zijkant soms met een lichtere buitenste rand. Geen roze. |
Zeer variabel kenmerk met de lichtste exemplaren als ‘exilipes’ en de donkere individuen als ‘rostrata’. Bovenstaartdekveren grijzig met min of meer brede witte randen, als bij ‘exilipes’ of ‘hornemanni’. Meeste hebben lichtere stuit dan ‘rostrata’ ongeveer zoals bij ‘flammea’, vooral dan de lichtere vormen. Donkere vormen kunnen zwaar gestreept zijn op lichtere ondergrond in vergelijking met ‘rostrata’. Geen roze. |
Bovendelen Iedere veer heeft donkere centra met brede bleke randen. Het zijn net die bleke randen die een algehele kleurindruk geven. Barmsijzen vertonen vaak een of meerdere witte/lichtere lengtestrepen, niet te verwarren met het hiervoorvermelde! |
Diep bruin/donker bruin en zwaar gestreept. |
Donkerder grijsbruin dan meeste ‘exilipes’ maar toont ook vaak een lichter centraal ‘venster’ of ‘paneel’. De rug is lichtjes buff met zwaardere tekening waarin de strepen domineren door de bredere, donkerder bruine veercentra en dunnere bleke randen. Vaak is de kop duidelijk meer grijzig dan de rug. De bovendelen zijn het meest onderhevig aan sleet en men moet er rekening mee houden dat die veren vaak snel verkleuren en vaak enkel de donkere centra overhouden tegen het late voorjaar/zomer. |
Vrij bleke en grijzige grondkleur met donkere streping op de duidelijkste individuen. Zelfs de bruinere of meer zeemkleurige vogels tonen een witachtige centrale mantelkleur. Maar sterk variabel. Sommige tonen een grijzig of wit ‘paneel’ op centrale mantel met 2 duidelijke rijen van donkere strepen dat contrastreerd (zij het minder dan ‘flammea’) met de bruinige met zwart gestreepte schouderveren en zijkanten van de mantel. Rug is wit of witachtig met losse grijzige of bruinige strepen waarbij het bleke breder is dan het donkere. |
Minder opvallend lichter paneel op mantel en rug door algemeen grijzere mantel en bovendelen. Vaak zeer lichtgrijs met zwarte centra. Soms met lichte buffy zeemkleurige tint. |
Donkerbruin tot lichtbruin en zwaar gestreept, vele met zelfs kastanjebruine of roestige tint. Sommige met lichtere middenstuk op mantel, maar niet opvallend als bij ‘exilipes’ of ‘flammea’. |
Tendens om donkerder, pastelbruiner te zijn dan ‘flammea’ met meer warmere tint. In vergelijking met ‘rostrata’ vaak lichter en kouder van kleur. Naar voorjaar toe grijzer en meer gestreepte indruk, zonder warme buffy warme onderkleur van ‘rostrata’ (en vele ‘flammea’). |
Flanken en onderdelen Afhankelijk van de houding en de conditie van het individu. Zeer variabel kenmerk binnen en tussen de verschillende (onder)soorten. |
Brede vanop zijborst doorlopende (geel)bruine band tot op achterflank, vrij diffuus afgeboord met witachtige onderdelen. Altijd zwaar donker gestreept zelfs tot op achterflank. Middenborst altijd ongestreept, sommige vertonen een wittere middenborst, maar meeste hebben een volledige doorlopende bruinig of roestig getinte borstband. Enkel in voorjaar en bij adulte mannetjes diep baksteenrood (nooit karmijnrood zoals ‘flammea’), vooral op keel en bovenborst. |
Streping variabel maar gewoonlijk zwaarder, diffuser of wanorderlijker op minder zuiver witte ondergrond dan ‘exilipes’ en verder doorlopend naar achterflank toe. Vooral op zijborst tot aan poten vrij zwaar gestreept (vaak ook verder). Al is er veel overlap en zijn er ook minder duidelijk gestreepte exemplaren (sommige 1ste winter en/of adulte mannetjes) die dan heel goed gelijken op ‘exlipes’. Adulte mannetjes, maar ook 1ste jaars/2de jaars kunnen zeer diep karmijn roodzijn (slechts de vogels met bruinere rug zijn baksteenrood), dat ook op de wangen en tot op de flanken doorloopt. |
De meest duidelijke individuen hebben fijne streping op zijborst en bovenste deel flanken eindigend thv. de poten, de achterflank volledig wit latend en samen met de witte stuit een brede continue band makend. Sommige hebben minder net ogende of dikkere flankstreping, maar achterflank is meestal geheel vrij van streping. Vrouwtjes en jonge vogels kunnen zwaarder getekend zijn. Borst en onderdelen hebben in principe een altijd zuiver witte grondkleur, maar zijborst kan warm vanille- tot okerkleurig getint zijn. Indien roze, dan meestal lichter van tint en minder ver doorlopend naar onder toe en eerder beperkt tot kin en bovenborst. |
Zeer fijn tot niet gestreepte flanken. Ondertoon zuiver wit, hoogstens ietwat diffuser bij vrouwtjes (kunnen dan ook wazige flankstreping vertonen). Centrum borst wit met op zijborst zelfde warm okerkleurige tint als kop (zeker bij 1ste jaars). Zelden rozig getint. |
Flanken zwaargestreept, nogal wazig overkomend zoals bij vele donkere ‘flammea’. Zijborst dikwijls zwaar gestreept met zware bruinige/roestige zweem, doorlopend naar flanken toe, ook achterflank. Middenborst meestal witachtig. Geen rozige tint. |
3-dubbele donkere flankstreping op witte ondergrond, duidelijker dan bij ‘flammea’ (die vaak nogal ‘slordige’ of diffuse flankstreping heeft) en op lichtere, zuiverder ondergrond dan ‘rostrata’. Nooit rozige tint. |
Onderstaartdek-veren Moeilijk te zien, maar cruciaal in de herkenning! Vrij variabel waarbij de extremen diagnostisch/zeer bruikbaar zijn. In principe worden de langste/buitenste onderstaartdekveren in beschouwing genomen ter determinatie. |
Zwaar driehoekig gestreept op een bleke maar meestal lichtjes bruin getinte of geelbruin buffy getinte grondkleur. Heel uitzonderlijk met slechts een zwakke centrale streep. |
Typisch dikke ‘pijlpunt’-vormig gestreept op meerdere onderstaartdekveren (dus niet beperkt tot enkel de langste zoals bij meeste ‘exilipes’), de indruk gevend dat ze wit afgerand zijn, maar er zijn ook mannetjes die geheel ongestreepte onderstaartdekveren hebben. Deze zijn dan meestal adulte mannetjes met veel en diep roze op rest onderdelen en stuit en als dusdanig te herkennen. |
Er is overlap met ‘flammea’, maar de extremen zijn diagnostisch. Zuiver witte ondergrond altijd aanwezig. Indien streping, dan beperkt tot schacht van de langste onderstaartdekveren en zeer fijn (‘hairline streak’) tot 2mm breed. Nooit ‘pijlpunt’-vormig. |
Zuiver wit tot licht gestreepte (enkel schachtsteepjes). Geen grijzige of buffy ondertoon. |
Zwaar gestreept met driehoekige of ‘pijlpunt-vormige’ vlekken, donkerder dan meeste ‘flammea’. |
Zeer variabel, van zwaar gestreept tot zeer licht. Tendens om lichter te zijn dan ‘flammea’, maar wel met dezelfde ‘pijlpunt-vormige’ donker grijze tekening, dus een stevig verschilpunt met de schachtstreping van ‘exilipes’ of ‘hornemanni’. Doorgaans zonder de bruinige tint van vele ‘rostrata’. |
Vleugels Vleugelstrepen en lichte veerranden zijn sterk onderhevig aan sleet. Best te beoordelen in het najaar/vroege winter. Leeftijdskenmerk: adulte vertonen vaker een bleek vleugelveld door bredere lichte/witte randen aan hand- en armpennen |
Vleugelstrepen vrij evenwijdig breed, meestal met donkere roestige of bruine tint. Hand- en armpenranden buffy getint. |
Vleugelstrepen smaller, maar variabel. Proportioneel bredere bleke toppen op de binnenste grote dekveren dan ‘exilipes’ (de vleugstreep is dus aan de basis breder dan naar buiten toe). Kleur varieert nogal, maar is meestal wit met een buffy/bruinige tint wanneer de vogel vers is. Vleugelstreep op de middelste dekveren is smal en buffy wit. Randen van de tertails zijn dun en witachtig van tint, maar zeer variabel en overlapt nogal met ‘exilipes’. Randen van de hand- en armpennen zijn meestal donkerder getint dan bij ‘exilipes’ en alhoewel ook de binnenste armpennen een donker veld vormen, manifesteert zich dat toch in een minder opvallend ‘paneeel’ of ‘veld’ (mede door de donkerder vleugelstreep en tertailranden). Sommige hebben wel wittere randen, dus overlap! |
Toppen van vooral binnenste grote dekveren breed witachtig (al tonen sommige een buffy tint). Toont een duidelijker vleugelstreep (meestal niet zuiver wit) op de middelste dekveren. Tertials hebben brede witte of buffy witte randen en toppen, als er al een tint op te zien is, dan is het meestal duidelijkst op de kortste/binnenste tertail. Veel overlap met ‘flammea’ en enkel supporterend kenmerk gebruiken. Randen van hand- en armpennen zijn vaak opvallend zuiver wit, maar de basis van de binnenste armpennen is donker, wat een groter en opvallend contrast geeft. Variabel en duidelijkst bij adulte mannetjes... |
Duidelijke vleugelstrepen, vooral grote dekveren, die breder worden naar binnen toe. Meestal wit, maar kunnen ook buffish oker of bruin getint zijn. Randen en toppen hand- en armpennen zuiver wit. Meest opvallend bij adulten. Tertails met brede witte randen en toppen. |
Vleugelstrepen meestal smal, vrij evenwijdig met donkerder bruinig of roestige (vooral op buitenste) toppen. Maar kunnen ook zuiver wit zijn. Randen grote dekveren en tertails vaak roestig of bruinig getint, zelfs wanneer toppen wit zijn. Randen hand- en armpennen met roestige/bruinige tint, enkel buitenste iets lichter. |
Als bij ‘flammea’, opvallend maar dunner zonder de duidelijke breder te worden naar binnen toe. Zuiverder wit dan ‘flammea’, zelden met een lichte bruinige tint. In vergelijking met ‘rostrata’ dan weer opvallender, breder en ook lichter zonder de buffy tint. In vergelijking met ‘exilipes’ en ‘hornemanni’ meer buffy getinte randen aan hand- en armpennen. Tertails met dunne randjes en enkel toppen opvallend witter. |
Kop Afhankelijk van de houding van de vogel. Variabel kenmerk dat varieert meet leeftijd en sex binnen en tussen de (onder)soorten. |
Wangen vrij egaal, enkel distale oordekveren ietsjes grijzer. Teugel en kinvlek nogal grijzig en klein. Volledig bleker oogringetje in vergelijking met ‘flammea’ (die vaak enkel onderste helft opvallend lichter heeft). Wangen zijn bij adulte manntjes doorgaans rood. |
Meeste tonen buffy bruin voorhoofd, maar sommige tonen een wit voorhoofd. Rode kruinvlek gemiddeld ietsje groter (vooral mannetjes), van weinig belang in herkenningsproces. Kruinvlek doorgaans eerder karmijnrood (baksteenrood bij cabaret). Zowel ‘flammea’ als ‘exilipes’ hebben een witte of witachtige wenkbrauwstreep. Typerend is het contrastrijke koppatroon: een licht gezicht dat geleidelijk donkerder en grover gestreept wordend naar grijsbruine tot bruinige oorstreek toe en een grijsbruine of bruinige achterkruin en nek. De veren op de achterkruin zijn bleek bruin of hebben lichte buffy randen. De nek is bleker en contrastreert met de ietwat donkerdere mantel. Hoewel een lichtere ‘sjaal’ merkbaar is, is die meestal niet zo opvallend als bij vele ‘exilipes’. Mannetjes en adulte vrouwtjes hebben vaak ietwat roze vlekken in de wangen. |
Suggestie van een lichtere/wittere kleur op voorhoofd in vergelijking met ‘flammea’ maar meeste 1ste jaars en sommige adulten hebben veren met donker grijze centra op voorhoofd. Daarenboven hebben vele 1ste jaars ook een buffy of zelfs warm okergele of bronzige tint op wangen of zelfs de hele kop. Rode kruinvlek gemiddeld ietsjes korter, sommige hebben een heel kleine vlekn wat dan weer typisch zou zijn. Typerend is de witachtige indruk zonder enige significante streping, met vaak een blekere omranding van de oordekveren. Ook is er vaak een lichtere nekband of ‘sjaal’ die de vogel in z’n geheel een ‘berijpte’ indruk geeft. Zelden of nooit roze op de wangen te zien. |
Duidelijk contrast tussen warm okerkleurig gezicht en grijzige mantel/rug. Alle barmsijzen kunnen dit vertonen maar is meest opvallend bij ‘hornemanni’. Door sleet kan dit wel minder duidelijk worden of vervagen. Vaak geen opvallende wenkbrauwstreep aanwezig in vergelijking met ‘exilipes’. Wangen schijnbaar niet roze getint. |
Bruin of grijs, vooral op oordekveren, minder opvallend gestreept zoals bij vele ‘flammea’, geeft een meer ‘open gezichts’ uitdrukking. Nek grijzig of bruinig en vrij zwaar gestreept, doorlopend op bovendelen. Niet rozig getint. |
Gezicht effener, meer ‘open gezichts’ uitdrukking dan ‘rostrata’ en ‘flammea’ met vaak een lichte zeemkleurige/vanille kleurige tint (vooral 1ste jaars). Opvallend in vergelijking met ‘rostrata’ is de neiging om een wenkbrauwstreep te hebben, vooral voor en boven het oog. Wangen schijnbaar niet rozig getint. |
Snavelvorm Jonge vogels hebben ietsjes kortere snavels dan adulten. Studies tonen ook aan dat in barmsijzen tijdens de zomer langere snavels lijken te hebben. Mannetjes hebben langere snavels dan vrouwtjes. |
Verhoudingsgewijs normaal lijkende, typerend driehoekig of ietwat kegelvormig snaveltje Meestal recht of ietsjes concaaf culmen met dun of diffuser donker lijntje, maar nogal variabel bij deze soort (naar zomer toe soms geheel donkere snavel). |
Snavel vaak ietsjes langer met een recht culmen (vaak ietsjes convex gebogen aan de top). De verdeling van de snavelmaten is asymmetrisch , met een beperkt aantal individuen met heel lange en dikke snavels die men ‘holboellii’ noemt. |
Gemiddeld korter en konischer, met een rechter culmen dan ‘flammea’, zeldzaam convex aan de top. Velen komen over alsof ze een heel klein snaveltje hebben. Die individuen met de kleinste snavels, gecombineerd met het steile voorhoofd geven de typische ‘ingedrukte kop-indruk’, maar veel missen deze indruk. Sommige hebben een hogere snavelbasis die dan doet denken aan ‘hornemanni’. Lichter van kleur, vaak met enkel een dun lijntje op culmen nabij top. |
Snavellengte ongeveer gelijk met ‘flammea’ maar is breder en hoger resulterend in een kenmerkende brede snavelbasis. Dit accentueert de massieve kop en nek en geeft een topzware indruk, niet aanwezig bij ‘flammea’ en meeste ‘exilipes’. |
Snavelvorm typisch convex, dik en driehoekig van vorm. Diep oranjeachtige of gelige tint met donkere brede streep vanaf midden op culmen. |
Snavelvorm als bij ‘rostrata’: dik, groot en met convex culmen. (Vooral) ondersnavelbasis vaak meer oranje/gelig, maar met brede donkere streep op culmen van basis tot punt en donkere punt op ondersnavel. |
Biometrie* Ervaring van de ringer speelt hier een grote rol. Alle afmetingen in mm. |
Vleugellengte gemiddeld ts. 69,471,1mm Vleugellengte min/max: ♂ 65-75mm ♀ 67-75mm Staart: 47-56mm Snavel (F): 7,7-10,2mm Snavel (D): 5,2-6,5mm |
Vleugellengte gemiddeld ts. 75,277,6mm Vleugellengte min/max: ♂ 70-83mm ♀ 70-80mm Staart: 49-61mm Snavel (F): 7,5-10,4mm Snavel (D): 5,2-6,8mm ‘holboellii’ Vleugellengte gemiddeld ts. 74,777,8mm Vleugellengte min/max: ♂ 73-83mm ♀ 70-79mm Staart: 51-59mm Snavel (F): ♂ 10,5-13,5mm ♀ 10,0-13,1mm tot schedel (S): ♂ 13,8-16,5mm ♀ 13,0-14,8mm |
Vleugellengte gemiddeld ts. 73,676,3mm Vleugellengte min/max: ♂ 71-81mm ♀ 69-78mm Staart: 53-62mm Snavel (F): 6,3-8,8mm (Svensson: tot 9,6mm) Snavel (D): 5,3-6,4mm |
Vleugellengte gemiddeld ts. 82,785,5mm Vleugellengte min/max: ♂ 80-92mm ♀ 79-89mm Staart: 55-70mm Snavel (F): 7,7-10,8mm Snavel (D): 6,1-7,8mm |
Vleugellengte gemiddeld ts. 78,880,3mm Vleugellengte min/max: ♂ 74-86mm ♀ 75-85mm Staart: 53-67mm Snavel (F): 7,8-11,0mm Snavel (D): 6,3-7,5mm |
Vleugellengte gemiddeld ts. 76,579,5mm Vleugellengte min/max: ♂ 75-85mm ♀ 72-81mm Staart: 54-66mm Snavel (F): 6,6-10,0mm Snavel (D): 5,7-7,1mm |
* Opmerking hierbij is de manier van meten van de snavel. Zie ook foto links.
|
Het hele pdf bestand Determinatietabel ter herkenning van de Barmsijzen gemaakt door Miguel Demeulemeester inclusief Afbeeldingen en Bronnen kunt U hier downloaden
determinatietabel_voor_bar.pdf | |
File Size: | 3787 kb |
File Type: |